Kostbaar middel

In mijn jeugd waren geloof en kerk twee onbekende verschijnselen. Mijn ouders hadden wel een protestants-christelijke achtergrond. Maar eenmaal getrouwd, zelfstandig en met een eigen gezin, hebben zij zich daar allebei aan onttrokken. Het bestaan van gebouwen met biddende mensen erin ontging ons kinderen geheel. Wij hoorden er pas over tijdens onze schooltijd. Toen werd ook duidelijk waar onze opa’s en oma’s naartoe gingen op zondagmorgen. Thuis is daar nimmer aandacht aan gegeven. Achteraf verbaas ik mij erover, hoe groot op dit gebied de afstand tussen de beide generaties boven mij is geweest.

Mijn eerste echte kennismaking met het kerkelijk leven was een droevige. Een klasgenoot op de middelbare school verongelukte en klasgenoten mochten bij zijn uitvaart zijn. Het heeft diepe indruk op mij gemaakt. De rituelen, hoe onbekend die voor mij ook waren, gaven uitdrukking aan de kostbaarheid van dit jonge mensenleven dat veel te vroeg was geëindigd. En dat hielp mij om naast ontreddering ook iets van troost te voelen.

Eenmaal in het studentenleven beland, ontmoette ik bijzondere mensen met wie iets aan de hand was. Een pastor die zich ongevraagd bekommerde om studenten in nood. Nood was er genoeg. Sommigen kwamen de selectie van het eerste jaar niet door, anderen worstelden thuis met hoog oplopende ruzies en weer anderen, onder wie ikzelf, treurden om een verbroken verkering. Die pastor zocht je op, bood gastvrijheid en bracht ordening aan in onzekere harten. Een aantal jaren later nam een medestudent mij mee naar zijn thuissituatie. Hij stelde mij voor aan zijn ouders die hun tijd, energie en aandacht investeerden in de zorg voor hun zwaar gehandicapte andere kind. Waar ik een zware sfeer dacht aan te treffen, verraste mij de vanzelfsprekendheid en blijheid in dat gezin. Zo kan ik nog andere voorbeelden noemen.

Wat deze bijzondere mensen met elkaar gemeen hebben, is mij duidelijk geworden toen ik hen beter leerde kennen. Zij lieten zich inspireren door hun geloof. Niet met veel omhaal van woorden maar welhaast incognito, op de achtergrond, in bescheidenheid. En bij geen van hen stond de kerkelijkheid op de voorgrond. Als ik vroeg naar de plaats, waar zij hun geestelijk thuis beleefden, noemden zij niet een fysieke plek zoals een kerk. Wel waren het allemaal biddende mensen die op belangrijke momenten in hun leven de juiste mensen waren tegen gekomen. Voorbeelden met wie zij zich konden vereenzelvigen.

Het bracht mij bij het besef dat de echte continuïteit van het geloof niet zit in de kerkgebouwen maar in mensen die werk maken van de navolging van Christus. De kerk kan daar een rol bij spelen, als vindplaats van inspiratie en daadwerkelijke navolging. Maar zijzelf is niet het doel. Haar past bescheidenheid, want de voortgang van het heil in Christus hangt niet van haar af. De kerk is een middel en kan een kostbare bijdrage leveren wanneer zij haar rol als inspiratieplek ook werkelijk vervult.

Die gedachte is een troost. In tijden van ontkerkelijking, afnemende betrokkenheid en weinig pastorale zorgverleners lijkt de teloorgang van de kerkelijke structuur het einde in te luiden van het gelovige leven. Maar dat is niet het geval. In de geschiedenis die achter ons ligt, heeft de kerk hoogtijdagen gekend, maar evengoed perioden van crisis en zelfs van afwezigheid. Het geloof in Christus heeft de eeuwen getrotseerd als onuitputtelijke bron van inspiratie, van hoop en vertrouwen, van vrede en liefde, voor alle mensen van goede wil. Mensen laten zich op allerlei manieren leiden door hun geloof in Christus. En al doen zij dat buiten de vertrouwde kerkelijke kaders, het is uiterst waardevol. Het stemt mij tot grote dankbaarheid.

André van Boven